Eregast Wang Bing: epische alledaagsheid uitgerold in ruimte en tijd
Filmjournalist Dana Linssen reflecteert op het werk van Wang Bing, eregast op IDFA 2023.
Wie alle films van Wang Bing uitrolt in tijd en ruimte ziet een landkaart van China. Niet zomaar een landkaart, maar één van gedwongen arbeid en armoede, van leven in de periferie, en van ontheemding en wreedheid. Hij strekt zich uit van de olievelden in de noordelijke Gobi-woestijn en het voormalige Jiabiangou-werkkamp in het noordwesten, tot de armoede in Yunnan in het zuidwesten en de textielindustrie in Zuhou in het zuidoosten. Langs spoorbanen en rivieren, over de grote leegtes van onbewoonde gebieden en op de vierkante millimeter van volgepropte slaapzalen. Als je luistert naar de verhalen van de mensen die hij portretteert, vertellen ze samen een geschiedenis die een heel mensenleven omspant: van de slachtoffers van Mao’s Anti-Rechtse Campagne en de Culturele Revolutie vanaf 1957 tot de gig-workers onder het Chinese staatskapitalisme vanaf het eerste kwart van de 21ste eeuw.
De in 1967 in Xi’an geboren documentairemaker studeerde fotografie aan de kunstacademie in Shenyang, voordat hij zijn opleiding voortzette aan de filmacademie in Beijing, waar hij kennismaakte met Europese auteurfilmers als Antoni- oni, Bergman, Pasolini en Tarkovski. Met name die laatste twee waren van grote betekenis voor zijn verdere ontwikkeling als kunstenaar. Met Pasolini deelt hij zijn sociaal-politieke oog, met Tarkovski het vermogen om tijd te boetseren.
Tijd is voor Wang niet alleen een vormmiddel, al is dat wel het eerste wat opvalt als je aan zijn films denkt. Ze zijn lang! Zijn debuutfilm Tie Xi Qu: West of the Tracks (2002) duurt maar liefst negen uur. Het past echter perfect bij het onderwerp. De film neemt ons mee naar het uitgestrekte voormalige industriegebied langs de spoorlijn die Shengyang doorkruist. Ooit was het het hart van de planeconomie, maar nu is het verworden tot een in verval geraakte topografie van ijzersmelterijen en staalfabrieken, als een schaduw van wat het ooit was. De uit drie delen bestaande film (‘Rust’, ‘Remnants’, ‘Rails’) beleefde zijn wereldpremière op het filmfestival van Rotterdam en wekte wereldwijd de interesse in deze nieuwe Chinese stem die zich met zijn DV-camera van deze radicale vorm van cinéma vérité bediende.
Tijd is ook een van Wangs hoofdthema’s. Zijn films zijn een vorm van archivering. Hij volgt arbeiders, voormalige gevangenen uit werkkampen en dissidente kunstenaars. Allemaal mensen die geen toegang hebben tot de oficiële geschiedschrijving. Tie Xi Qu is niet alleen een nauwgezette epische choreografie van de dans tussen mens en machine, van arbeid en alledaagsheid, van marginaliteit en medemenselijkheid, maar ook een vorm van sprekende en levende geschiedenis.
Wang Bing
Wang Bings films zijn altijd een reis naar de periferie, of het nu geografisch of sociologisch is. Hij focust op gemarginaliseerde mensen en brengt hun verhalen naar het centrum van de aandacht. Hij verklaarde dat ooit door te zeggen dat hij geen interesse heeft in de verhalen van mensen die in het middelpunt van de macht staan. Nee, zijn belangstelling gaat uit naar mensen die normaal gesproken niet gehoord worden. Door tijd met ze door te brengen, zowel in de voorbereiding als in de film zelf, waarbij hij probeert de aanwezigheid van de camera zo min mogelijk van invloed te laten zijn, geeft hij ze een gezicht en een stem, zonder daarvoor een beroep te hoeven doen op meer journalistieke documentairetechnieken als een interview of een voice-over.
Terugkijkend kun je zeggen dat het spoor dat Wang in Tie Xi Qu uitzette zich daar ook splitst in een aantal subthema’s. Zijn twee meest recente films, Youth (Spring) (2023), het eerste deel van een trilogie over de millennials en Gen Z-ers in de textielindustrie van Zhili, en Man in Black (2023), een portret van de in ballingschap levende componist Wang Xilin, gingen dit jaar tegelijk in première op het filmfestival van Cannes. In Youth (Spring) observeert hij het leven van zijn jonge hoofdpersonen, dat zich geheel in de woonblokken aan ‘Happiness Road’ afspeelt, met slaapzalen op de bovenste verdiepingen en kleine naaiateliers op de onderste verdiepingen. De straten zijn dag en nacht verlaten. Deze mensen hebben na hun soms elf uur durende werkdagen hooguit puf om deze woon- en werkplek te verlaten om naar de supermarkt of het internetcafé te gaan. Of, als het textielseizoen is afgelopen, naar huis. Want deze jeugdige arbeiders zijn zonder uitzondering arbeidsmigranten die van verderop langs de 6300 kilometer lange Yangtze-rivier komen.
Die aandacht voor arbeid zagen we al eerder in films als het veertien uur durende, veelal in installatievorm vertoonde Crude Oil (2008), over de olievelden in de Gobi-woestijn, en in Bitter Money (2016) waarin hij al een voorschot nam op de gedwongen arbeid en arbeidsmigratie. Wie op de afgelopen architectuur-biennale in Venetië het onderzoeksproject Investigating Xinjiang’s Network of Detention Camps van het Nederlandse buro Killing Architects zag, weet hoe weinig de architecturale opzet van de woon- en werkblokken in de nieuwe industriesteden verschilt van die in gevangenissen of psychiatrische instellingen, zoals Wang liet zien in ‘Til Madness Do Us Part (2013). Deze associatie wordt nog gevoed door de andere rode draad in Wangs werk: mondelinge geschiedschrijving van dissidenten en slachtoffers van Mao’s ‘her-opvoedingskampen’. De 87-jarige Wang Xilin in Man in Black is een van hen. Het is een film met een uitzonderlijke vorm, die een meer conceptuele en formele kant van Wang Bing laat zien. We volgen de componist die in ballingschap in Duitsland woont en zich naakt door het verlaten Parijse theater Bouffes du Nord beweegt. De lege en gestripte theaterzaal werkt als een klankkast voor zijn muziek, die we soms uitgevoerd door een orkest tegen de wanden horen schallen alsof het de binnenkant van zijn hoofd is, dan weer zingt hij zijn composities, alsof dat de enige manier is om ze te schrijven en te onthouden. Tussendoor getuigt hij van de 14 jaar die hij gedwongen in werkkampen, gevangenissen en psychiatrische instellingen doorbracht. Man in Black roept daarmee ook de herinnering op aan films als The Ditch (2010) en het ruim acht uur durende Dead Souls (2018), die zich expliciet richten op het vastleggen van getuigenissen uit de kampen. The Ditch is bovendien Wangs enige film die gebruik maakt van geënsceneerde elementen om het verhaal te vertellen van vier voormalige gevangenen van het Jiabiangou-werkkamp. Slechts een paar honderd van de duizenden geïnterneerden hebben hun jarenlange verblijf daar overleefd. Omdat dit nog steeds een taboeonderwerp is, werd de film buiten de officiële staatsinstanties om in het geheim gedraaid en met buitenlands geld afgewerkt. Tijdens het maken van The Ditch, waaraan hij in 2000 begon te werken, voltooide hij ook de in een week gedraaide spin-off Fengming, a Chinese Memoir (2007). Hierin filmt hij met een enkele camera-instelling het levensverhaal van journalist en schrijfster He Fengming, een van de weinigen die een boek over haar ervaringen in de kampen kon publiceren. De intimiteit van deze film zien we ook terug in Mrs. Fang (2017), een portret van een vrouw met Alzheimer en daarmee zijn meest expliciete film over geheugen, en in Three Sisters (2012) en Father en Sons (2014), twee documentaires over verscheurde families die in bittere armoede leven.
Wang legt de desintegratie van grote structuren in de Chinese geschiedenis vast, die gedreven wordt door twee economische uitersten: communisme en kapitalisme, en door de obsessie met of het gebrek aan geld. In die macrokosmos verliest hij nooit een andere belangrijke Chinese waarde uit het oog: fami- lie. Ontwrichte en gebroken families, met mensen die al dan niet gedwongen ver weg van hun familie wonen en buiten elk sociaal vangnet vallen. De ironie van de situatie is, zo vertelde Wang Bing ooit, dat onder het communisme er een politiek sys- teem was dat die familiestructuren in stand hield. Het systeem duldde alleen geen tegenspraak. Nu daar een openlijk door geld gedreven politieke economie voor in de plaats is gekomen, zijn de menselijke waarden ondergeschikt gemaakt aan de strijd om het bestaan. Op de landkaart van Wang Bing tekent zich een levensgroot dilemma af.