Tijdens een zomerse autorace op het Belgische platteland nemen oude barrels het tegen elkaar op, om te eindigen als iets wat oogt als een verfrommeld, kleurrijk stuk aluminiumfolie. Tot hun auto’s écht rijp zijn voor de sloop, nemen de coureurs ze liefhebbend onder handen om ze aan de praat te houden.
Middenin het geweld van kettingbotsingen, krakend metaal en rokende motorblokken vertelt een jonge vrouw over de gewelddadige relatie die ze op haar achttiende aanging met een wat nerveuze, zwetende jongeman die hartstochtelijk voor haar ging. Maar na die eerste verliefde maanden ontmoette ze ‘het monster’ voor het eerst.
Ondertussen racen de auto’s levensgevaarlijk en vliegen ze over de kop. Het publiek is in de ban van de feestelijke race én het gevaar. Net als de jonge vrouw, die verliefd was, maar al snel vuistslagen kreeg.
Terwijl de laatste, ingedeukte auto’s worden weggesleept, met lekke banden en kapotte motoren, vertelt de vrouw hoe ze de moedige beslissing nam die waarschijnlijk haar leven redde. Zij zal níet eindigen als de heldhaftige autowrakken op het autokerkhof, waartussen het onkruid langzaam terrein wint.