Twee mannen, een non-descripte ruimte, buiten wat groene bomen, binnen een grote glazen tafel. Dat zijn visueel de enige elementen in deze minimalistische reflectie op de wreedheid van de mens. Door die uitgebeende aanpak ligt de aandacht volledig op de teksten die regisseur Selma Doborac de acteurs Christoph Bach en Cornelius Obonya – los van elkaar, als in een verhoor – laat opdreunen. Onbewogen, afstandelijk vertellen ze over ervaringen uit een bestaan als radertje in een machine van massavernietiging. Monologen uit de duistere krochten van de menselijke aard.
Voor de teksten putte Doborac uit historische bronnen (gerechtelijke documenten, in archieven opgeslagen getuigenissen), maar ook uit meer filosofische beschouwingen. Hier en daar schemeren woorden en zinnen door die linken naar de grote tragedies van de twintigste eeuw – massagraven, ‘kakkerlakken’, gaskamers. Maar de wandaden zijn losgezongen van specifieke geschiedenis. Het is samengesmolten tot één stroom aan massageweld, diep ingebakken in de mensheid. Aangrijpend, juist door de onbewogen manier waarop het gebracht wordt.