Lower East Side, New York, vroeg in de ochtend: het belooft een rare dag te worden in het rommelige appartement van spoorwerker Milo en zijn vrouw, die kunstschilder is. Net nu ze een bisschop hebben uitgenodigd voor een etentje, valt een stel beatdichters binnen. Het zijn Allen Ginsberg en zijn vrienden, die in Robert Franks regiedebuut, losjes gebaseerd op een toneelstuk van Jack Kerouac, zichzelf spelen.
Het duurt niet lang of ze bestoken de bisschop met filosofische spitsvondigheden en vragen over de heiligheid van honkbal. Dat wil zeggen: wat hier allemaal te berde wordt gebracht vernemen we uit de mond van Jack Kerouac, die bij het zonder geluid geschoten beeld de voice-over improviseert.
Kerouacs droog-ironische commentaar en navertelde dialoog vermengen zich met de bebopscore. Eenmaal op dreef, geeft hij zelfs een stukje freewheeling beatpoezie ten beste. De moeder van de bisschop neemt plaats achter het orgel en de dichters gooien er swingende jazz tegenaan. De verwarring wordt steeds groter in deze cultclassic van de beatgeneratie.